Search
De achtste voorwaarde: ontkenning van alle andere zaken die aanbeden worden naast Allah (nafiy)
De achtste voorwaarde van de shahaadah is dat men alle andere zaken of voorwerpen die aanbeden worden verwerpt (oftewel an-nafiy). Hoewel dit duidelijk naar voren komt in de woorden van de geloofsgetuigenis, lijkt dit punt niet duidelijk te zijn voor velen die deze getuigenis uitspreken. Daarom wil ik dit punt nadrukkelijk benoemen.
In soerat al-Baqarah herinnert Allah Soebh’aanahoe wa Ta’aalaa (Glorieus en Verheven is Hij) ons duidelijk aan dit zeer belangrijke aspect van de shahaadah; de shahaadah is niet louter een bevestiging, maar het is zowel een bevestiging als een ontkenning. [De ontkenning (an-nafiy) is dat er geen god is die het recht heeft op de aanbidding - en dit is het gedeelte “laa ilaaha” van de geloofsgetuigenis. De erkenning (al-ithbaat) is dat Allah de Enige is Die het recht heeft op de aanbidding en dit is het gedeelte “ill-Allaah” van de geloofsgetuigenis.] Allah de Verhevene geeft aan (Nederlandstalige interpretatie): “…Wie dan de taaghoet (alles wat onterecht aanbeden wordt met diens tevredenheid) verwerpt en in Allah gelooft, hij heeft dan werkelijk het meest betrouwbare (of stevigste) houvast gegrepen [d.w.z. imaan (geloof), of de Islaam], dat niet breken kan…” [Soerat al-Baqarah (2), aayah 256.]
Misschien maakte de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) dit punt zelfs nog duidelijker toen hij zei (Nederlandstalige interpretatie): “Eenieder die zegt dat niemand het recht heeft om aanbeden te worden behalve Allah, en al hetgeen wat aanbeden wordt naast Allah ontkent, zijn bezit en bloed is beschermd en zijn verantwoording zal bij Allah zijn.” (Overgeleverd door Moeslim.)
Hoewel deze voorwaarde duidelijk dient te zijn voor iedereen die de woorden van de shahaadah uitspreekt, is het mogelijk dat men moslims tegenkomt die de shahaadah uitspreken en vervolgens handelingen van aanbidding verrichten voor mensen of zaken naast Allah de Almachtige. Je ziet ze naar begraafplaatsen gaan en aanbiddingen richten tot degenen die in de graven liggen; zij verrichten handelingen van aanbidding, niet omwille van Allah, maar omwille van de overleden “heilige” in het graf. Wat voor shahaadah hebben deze mensen geuit? Denken zij werkelijk dat hun shahaadah ook maar iets zal betekenen op de Dag der Opstanding zolang zij geloven dat men handelingen van aanbidding mag verrichten voor anderen naast Allah? (Zie o.a. het artikel Het grootste onrecht is shirk.)