1. Articles
  2. Artikels
  3. Geloven is verstandelijk

Geloven is verstandelijk

Under category : Artikels
2626 2014/02/20 2024/12/18

Geloven in een Oermacht kan dus een natuurlijke instinctieve reactie zijn van de mens in reactie op de realisatie van de eigen onmacht. Maar, daarmee is niet gezegd dat deze instinctieve reactie de enigste reden is voor de waarneming van gedrag van aanbidding bij de mens. Evenmin is daarmee gezegd dat deze reactie een juiste of onjuiste reactie is op de realisatie van de eigen onmacht.

 

 


Al de zaken die de mens in staat is waar te nemen delen dezelfde drie eigenschappen. Ze zijn allen beperkt in zowel tijd als volume, ze zijn allen afhankelijk in hun bestaan van andere zaken en ze zijn allen onmachtig in de zin dat dingen buiten hun eigen invloedssfeer op hen van invloed zijn. De mens zelf bijvoorbeeld is beperkt in volume, want hij groeit tot een bepaalde hoogte en breedte. En de mens is beperkt in tijd, omdat ieder mens met zijn geboorte een begin kent en met zijn sterven een einde. Al dat waargenomen kan worden is op dezelfde wijze beperkt in tijd en volume. Zelfs de energie, omdat geen enkele uiting hiervan oneindig voortduurt. Ieder geluid moet voortgebracht worden door iets anders en kent dus een begin, en verzwakt naarmate het uitdijt langzaam maar zeker tot het stopt en kent dus een einde. Warmte moet voortgebracht worden door iets anders en kent dus een begin, en verzwakt langzaam maar zeker naarmate het uitdijt tot het stopt en kent dus een einde, et cetera. Zelfs het universum kent een begin en een eind in tijd en volume, want het universum -het geheel van al de dingen die waargenomen kunnen worden- bestaat enkel en alleen uit zaken die een begin en eind hebben in tijd en volume, en kan zelf dus niet anders dan een begin en een einde hebben in tijd en volume. De afhankelijkheid van andere zaken uit zich bij de levende wezens in het bestaan van de organische behoeften. De levende wezens moeten voeding tot zich nemen, tezamen met zuurstof in geval van mens en dier of zuurstof en kooldioxide in geval van planten. Zelfs de niet-levende zaken zijn afhankelijk van andere zaken in hun bestaan, want bij andere omstandigheden zouden zij niet bestaan. Water bijvoorbeeld zou bij een andere temperatuur ijs zijn, of gas. En bij bepaalde omstandigheden breken de waterstof en zuurstof atomen die water uitmaken zich van elkaar los, en zouden deze omstandigheden dus hebben bestaan in de natuur dan zou water niet bestaan kunnen hebben. Ten slotte zijn op alle zaken dingen van invloed die buiten hun eigen invloedssfeer liggen. Te denken valt aan de wetten van de natuur, de "what goes up must come down" of "water kookt bij 100 graden Celsius en één Bar druk". Het bestaan van zwaartekracht is niet een keuze geweest van de materie, en niets van de materie heeft invloed over de zwaartekracht op een zodanige wijze dat het kan beslissen of de zwaartekracht op haar van invloed zal zijn of niet. En het was niet de keuze van het water om te allen tijde bij 100 graden Celsius en één Bar druk tot koken over te gaan. Het water beschikt niet over de macht om zelf te bepalen of zij zal koken wanneer deze omstandigheid zich voor doet, en het water beschikt niet over de macht om te bepalen bij welke omstandigheden zij zal koken. Dit zijn voorbeelden van wetten die op de materie van invloed zijn. Iedere vorm van de materie is onderdanig aan dergelijke wetten, en geen van de vormen van de materie heeft invloed op deze wetten die op haar van invloed zijn.

 

 


Wie bij realisatie van deze feiten met betrekking tot de materie nadenkt over de oorsprong van de materie, die zal inzien dat van de drie mogelijke verklaringen voor het bestaan van de materie -de materie is altijd geweest, de materie heeft zichzelf geschapen of de materie is door iets anders buiten de materie geschapen- slechts één ervan door het verstand geaccepteerd kan worden. Van alles dat waargenomen kan worden door de mens maakt diens beperktheid in tijd duidelijk dat van eeuwigheid van bestaan geen sprake kan zijn. Wanneer alles dat waargenomen kan worden een begin en een eind heeft in termen van tijd, dan kan onmogelijk volgehouden worden dat alles altijd bestaan heeft en altijd zal bestaan.

 

 

 


Omdat alle feiten afhankelijk zijn van weer andere feiten is het onmogelijk om voor te stellen dat een feit zelf verantwoordelijk is voor het eigen bestaan, oftewel dat de materie zichzelf geschapen heeft. Enerzijds is dit omdat iets wat niet bestaat überhaupt niets kan, dus ook niet zichzelf scheppen. Want het bestaat immers niet, maar het verrichten van de handeling van scheppen vereist bestaan. En anderzijds, enkel om de zuiver theoretische mogelijkheid dat de materie zichzelf geschapen heeft te behandelen, de schepping zou dan onmogelijk de vorm aan hebben kunnen nemen die het heeft aangenomen. Het universum is een geheel van afzonderlijke delen waartussen relaties bestaan van afhankelijkheid maar in perfectie harmonie. Bijvoorbeeld het uitsterven van één enkele diersoort, hoe onbeduidend ook, betekent uiteindelijk altijd de dood voor een hele keten van diersoorten - te beginnen met degenen die afhankelijk zijn van het uitgestorven dier, vervolgens degenen die afhankelijk zijn van degenen die afhankelijk zijn van het uitgestorven dier, en zo verder. En het doven van de zon of de verdamping van het water zou het einde betekenen van al het leven op aarde. Bij het bestaan van deze complexe relaties van afhankelijkheid tussen alles dat waargenomen kan worden, is het onmogelijk voor te stellen dat alles dat bestaat zichzelf heeft geschapen. Bovendien bestaan er zoals gezegd wetten die op alles dat bestaat van invloed zijn, zonder dat iets dat bestaat op hen van invloed is. Dit vertelt alles hetzelfde verhaal, namelijk dat het onmogelijk voor te stellen valt dat de feiten die bestaan zichzelf geschapen hebben. Want afhankelijkheid en onderdanigheid zijn niet kenmerken die samengaan met de macht tot scheppen.

 


De waarneming van de eigenschappen van beperktheid, afhankelijkheid en machteloosheid in alle feiten, maakt dat het bestaan van iets buiten de materie als verantwoordelijk voor de schepping de enigste te accepteren verklaring voor het bestaan van de materie. Iets buiten de materie moet wel verantwoordelijk zijn voor het bestaan van de materie. Op dezelfde manier als dat een voetafdruk in het zand de mens overtuigt van de aanwezigheid van andere mensen in de omgeving -want de mogelijke alternatieve verklaringen dat de voetafdruk een eeuwig bestaan heeft of dat de voetafdruk zichzelf geschapen heeft zijn onacceptabel- bewijzen de eigenschappen van de al de feiten die waargenomen kunnen worden dat de materie een Schepper gemeen heeft. Net zoals de voetafdruk verder niets verraadt over de eigenschappen van degene die ze achter gelaten heeft, zonder dat men verder iets weet van deze Schepper of over deze Schepper: gezien de eigenschappen van de materie weet men enkel zeker dat Hij bestaat. Geloof in een Oermacht is dus niet zuiver een mogelijk resultaat van het instinct tot aanbidding in de mens. Het kan tevens het resultaat zijn van overdenken van de eigenschappen van het waargenomene, want dit overdenken van de eigenschappen van de materie maakt duidelijk dat het geloof in een Oermacht niet achterlijk of irrationeel is zoals sommigen beweren, maar juist verstandelijk en terecht. Veel eerder is het ontkennen van het bestaan van een Oermacht achterlijk en irrationeel, omdat alles dat bestaat met zijn eigenschappen bewijst dat een Schepper wel moet bestaan, omdat bij deze eigenschappen van de materie Hij de enigste verklaring is voor het bestaan van de materie.


 

Dat het leven gekenmerkt wordt door de verrichting van handelingen is evident want wat geen handelingen verricht, in de meest brede betekenis, leeft niet. Het is op deze basis dat de steen niet-levend geacht wordt maar de plant die drinkt, ademt en groeit wel. Men kan verder waarnemen dat de levende wezens een verscheidenheid van handelingen verrichten in het leven. Dat de handelingen van de mens in het teken staan van de realisatie van een doel, en dus een reden hebben, is duidelijk zo mag men aannemen, want niemand doet iets voor niets. Minder duidelijk is misschien het feit dat de reden voor de handelingen van de mens altijd te maken heeft met de menselijke natuur, maar dit valt te beargumenteren.

 

 


Wanneer de handelingen eten en drinken in het teken staan van beëindiging van de ervaring van honger en dorst, dan is het doel van deze handelingen de bevrediging van de behoefte van de mens aan eten en drinken. De reden voor deze handelingen is dan het bestaan van een behoefte aan voeding in ieder mens. Net zo kennen de handelingen van ademen, ontlasten1  en slapen als doel bevrediging van een menselijke behoefte, zijnde behoefte aan zuurstof, ontlasting en slaap; en als reden het bestaan in de mens van een behoefte aan zuurstof, ontlasting en slaap. Al de mensen kennen deze behoeften, zo is een feit blijkens de waarneming dat al de mensen deze handelingen verrichten en de waarneming dat niemand van de mensen zonder handelingen als dezen in leven kan blijven. Immers, bij het voor langere tijd onbevredigd blijven van één van deze behoeften zal het leven van de mens op den duur eindigen, en dit is de reden dat deze behoeften op de mens inwerken als een drijfveer voor het verrichten van handelingen. Deze waarnemingen tonen daarmee aan dat de handelingen met betrekking tot de bevrediging van de behoeften voeding, zuurstof, ontlasting of slaap in feite natuurlijke handelingen zijn voor de mens. Deze behoeften horen bij het menselijke organisme, reden waarom zij de organische behoeften genoemd kunnen worden. Deze organische behoeften zijn dus een onderdeel van de menselijke natuur, en omdat zij horen bij de menselijke natuur horen ook de handelingen ter bevrediging van deze organische behoeften bij de menselijke natuur.

 


Nu is het inderdaad zo dat de organische behoeften niet al de handelingen die de mens verricht kunnen verklaren. Niet al de handelingen van de mens, immers, staan in het teken van bevrediging van de organische behoeften. Bijvoorbeeld, wanneer een moeder haar eigen leven waagt om het leven van haar kind te beschermen, dan kan dit onmogelijk verklaard worden door verwijzingen naar de organische behoeften. En wanneer de mens reageert bij de ervaring van een bedreiging, of dit nu is door niets te doen, of door te vluchten, of door te vechten, dan kan ook dit niet toegeschreven worden aan de ervaring van één van de organische behoeften. Maar, dit maakt het gedrag dat los staat van de organische behoeften nog niet tot onnatuurlijk.


Omdat het heel normaal is om te zien dat ouders het eigen leven in dienst stellen van het leven van het nageslacht, en omdat geen ouder iets anders wenst voor het nageslacht dan een goed leven (het enigste dat verschilt tussen ouders zijn de ideeën over wat een goed leven is en hoe dit voor het nageslacht gerealiseerd kan worden), moet erkend worden dat ouders allen een behoefte voelen aan welzijn voor hun nageslacht. Uit het feit dat deze ervaring gedeeld wordt door al de ouders van alle tijden blijkt reeds dat de ervaring van deze behoefte natuurlijk is in de ouder. Hierbij geldt dan hetzelfde voor het handelen op basis van de ervaring van deze behoefte, ook dit is dan natuurlijk voor de ouder. Betreffende de reden voor deze ervaring, deze specifieke behoefte is niet een op zichzelf staand iets. Deze behoefte staat in directe relatie tot andere behoeftes die de mens ervaart, zoals de behoefte aan seksuele relaties en de behoefte aan genegenheid en liefde. Immers, seksuele relaties zijn de methode van voortplanting, en de mooiste en krachtigste liefde is de liefde die een ouder voelt voor zijn kind. Uit hun onderlinge samenhang blijkt dat al deze drie specifieke behoeftes in feite uitingen zijn van een meer algemene drijfveer voor handelen, zijnde het voortplantingsinstinct in de mens. De mate waarin kan verschillen, maar de waarneming vertelt dat al de mensen deze drie specifieke behoeftes ervaren, die op hun beurt weer op verschillende manieren bevredigd kunnen worden. Niemand voelt zich gelukkig wanneer één van de uitingen van het voortplantingsinstinct ervaren wordt maar onbevredigd blijft, ten gevolge waarvan iedereen door de ervaring van één van deze behoeften gedreven wordt tot de verrichting van handelingen in een poging hen te bevredigen. En wederom, uit het feit dat al de mensen het voortplantingsinstinct als drijfveer voor handelen kennen blijkt dat het voortplantingsinstinct hoort bij de menselijke natuur, ten gevolge waarvan de handelingen met betrekking tot het voortplantingsinstinct niet anders benoemd kunnen worden dan natuurlijke handelingen voor de mens.

 


Hetzelfde geldt voor de behoefte aan verwijdering van bedreiging, die de mens ervaart op het moment dat hij een bedreiging ervaart. Hoewel de oorzaak voor een gevoel van bedreiging van mens tot mens kan verschillen is een leven onder bedreiging voor ieder mens onacceptabel en voor ieder mens een aanzet tot het verrichten van handelingen. Dus net zoals ieder mens gedwongen is om handelingen te verrichten ter bevrediging van zijn organische behoeften, handelingen om het menselijke organisme in stand te houden; en net zoals de mens gedwongen wordt om handelingen te verrichten ter bevrediging van de instinctieve behoeften die resulteren uit het voortplantingsinstinct; voelt de mens zich naar zijn natuur gedwongen om te werken aan de verwijdering van de ervaren bedreigingen. Ook deze handelingen moet men derhalve als natuurlijk classificeren. Met andere woorden, de waarneming vertelt tevens dat de mens een overlevingsinstinct kent als drijfveer voor handelen, omdat ieder mens altijd in reactie op de ervaring van een bedreiging handelingen verricht om deze bedreiging te verwijderen, wat aangeeft dat de mens een behoefte ervaart om deze bedreiging verwijdert te zien. Dus ook een overlevingsinstinct is onderdeel van de menselijke natuur, en dus handelen op basis van de ervaring van dit overlevingsinstinct.

Zo kan men een groot deel van het leven van de mens reeds begrijpen, zoals bijvoorbeeld wanneer de mens gaat werken. Dit kan zijn met als doel het geld te verdienen dat nodig is om zijn eten en drinken te kunnen kopen, en dus een ingegeven zijn door de organische behoefte aan voeding. Of het kan zijn met als doel het geld te verdienen dat nodig is om de luxe te kunnen kopen waarmee het individu hoopt het andere geslacht te kunnen beïndrukken, en dus ingegeven zijn door de instinctieve behoefte aan liefde of seksuele relaties. Of het kan zijn met als doel de vergaring van bezit, het verlangen waartoe een uiting van het overlevingsinstinct is. Of met als doel de realisatie van een positie van aanzien onder de mensen, welk verlangen zowel uit het overlevingsinstinct kan resulteren als uit het voortplantingsinstinct. Het werkelijke doel van deze handeling is dus afhankelijk van de intentie waarmee het individu de handeling verricht, maar dit willekeurige voorbeeld maakt duidelijk dat al de mogelijke doelstellingen onlosmakelijk verbonden zijn met de besproken organische behoeften en instincten.

 


Wat dan nog rest van de menselijke handelingen die waargenomen kunnen worden maar die niet door deze behoeften en instincten verklaard kunnen worden, zijn die handelingen die verricht worden op het moment dat de mens zich onmachtig voelt, oftewel op het moment dat de mens zich zijn eigen afhankelijkheid en behoeftigheid realiseert. Handelingen zoals die van de tiener die een brief schrijft aan een beroemde popster of atleet en hem of haar zijn probleem voorlegt met een smeekbede tot raad, tot advies, tot hulp. Of de handeling van de mens die in reactie op de ervaring van de eigen afhankelijkheid en behoeftigheid, dus de realisatie van een behoefte aan hulp en leiding, zich probeert in te beelden hoe zijn persoonlijke held -de grote filosoof wiens boeken hij bestudeerd heeft, of de stichter van de natie waarvan hij zich deel voelt en in wiens traditie hij wenst te leven- met de kwestie omgesprongen zou zijn. Of de handeling van degene die zichzelf altijd atheïst heeft genoemd maar die, wanneer het schip aan boord waarvan hij zich bevind ten onder dreigt te gaan, de handen ineen vouwt en om hulp bidt tot de macht die hem zou kunnen helpen, zonder precies te weten wie of wat dit zou kunnen zijn. En inderdaad, onder deze categorie vallen ook de handelingen die gerekend worden tot religie en geloof, de handelingen van aanbidding. De handeling van bijvoorbeeld de gelovige christen die op zondag de gang naar de kerk maakt of die voor en na de maaltijd zijn God in oprechtheid dankt. En de handeling van de moslim die zijn slaap onderbreekt om vroeg in de ochtend voor het zichtbaar worden van de zon een gebed te verrichten voor zijn illah2 . Zij zijn allen handelingen gericht tot hetgeen als machtig wordt gezien, in erkenning van de eigen onmacht, in de hoop deze macht te kunnen behagen zodat om hulp gevraagd kan en mag worden, en zodat op hulp gerekend mag worden.

 

 

 


Dit zijn handelingen die niets te maken hebben met de organische behoeften, of het voortplantingsinstinct, of het overlevingsinstinct. Het zijn voorbeelden van handelingen die te maken hebben met de realisatie bij de mens van de eigen onmacht in het groter geheel der dingen. Niet ieder mens erkent zijn eigen onmacht in gelijke mate of op gelijk moment, maar wanneer de mens zichzelf bewust wordt van zijn eigen onmacht dan voelt eenieder de behoefte tot het verzoeken van hetgeen hij niet-onmachtig acht. Een behoefte tot aanspreken van hetgeen hij niet-onmachtig acht en een behoefte tot behagen van hetgeen hij niet-onmachtig acht, om deze te kunnen verzoeken in de hoop hulp, steun en leiding te mogen verkrijgen van deze macht.

In het denken van de mensen worden enkel de handelingen in reactie op de realisatie van de eigen onmacht die zich richten tot een metafysisch wezen -een Oermacht- gerekend tot aanbidding. Op deze basis wordt dan door sommigen het oordeel gevormd dat niet al de mensen gedrag van aanbidding vertonen. Maar zoals het voorgaande heeft bedoelt te beargumenteren is het niet juist om de definitie van aanbidding af te laten hangen van hetgeen tot wie de handeling gericht wordt. Juister is het om de reden voor de handeling tot maatstaf te nemen bij het bepalen van aanbidding, en wanneer men deze juiste basis hanteert dan ziet men in dat ieder mens handelingen van aanbidding verricht. Want ieder mens realiseert zich op enig moment in zijn leven zijn eigen onmacht en wendt zich in reactie hierop, gebruik makend van een verscheidenheid aan handelingen, tot iets dat hij niet-onmachtig (of minder onmachtig) acht. Dus het is onvermijdelijk dat ieder mens op enig moment in zijn leven handelingen van aanbidding verricht, want ieder mens is zodanig onmachtig en afhankelijk dat het onmogelijk is dat hem dit nooit duidelijk zal worden. De reactie op de realisatie van deze onmacht, de behoefte tot het aanroepen van iets machtigers, is bij ieder mens gelijk en dus moet erkend worden dat deze reactie natuurlijk is in de mens. Ieder mens ervaart een behoefte aan aanbidding wanneer hij zich de eigen onmacht realiseert, wat een uiting is van een aanbiddingsinstinct in de mens. Het gedrag van aanbidding, oftewel het zoeken naar en verzoeken van degene die niet-onmachtig is, dat sommigen dus als irrationeel betitelen is daarom eveneens natuurlijk voor de mens, net zoals eten en drinken natuurlijk is. Want het is een reactie op een onderdeel van de menselijke natuur, zijnde het aanbiddingsinstinct.

 

 


Het aanbrengen van een onderscheidt tussen organische behoeften en instinctieve behoeften zoals dit hierboven gedaan is, is zowel natuurlijk als noodzakelijk daar alhoewel beiden de eigenschap delen dat zij de mens aanzetten tot handelen in het leven, beiden hiernaast tevens specifiek eigen eigenschappen -oftewel karakteristieken3 - kennen. Ten eerste, voor de behoeften geldt dat in afwezigheid van bevrediging de dood het onvermijdelijke gevolg zal zijn. Voor de instincten daarentegen geldt dat het onbevredigd blijven enkel leidt tot een gevoel van ongenoegen, en niet de dood. Wanneer de instinctieve behoefte aan liefde onbevredigd blijft dan zal dit een gevoel van ongelukkig zijn te boven brengen in de mens, maar het zal niet de dood veroorzaken. Wanneer de behoefte aan slaap niet bevredigd kan worden zal uiteindelijk ten gevolge hiervan de dood zich voor doen.

 


En ten tweede, de ervaring van de behoeften komt van binnenuit de mens en kan niet door iets buiten de mens aangewakkerd worden, terwijl de instincten niet van binnenuit de mens komen maar enkel door iets buiten de mens aangewakkerd kunnen worden. Eenmaal de organische behoefte aan voeding gestild is zal het aanschouwen van iets lekkers als koekjes en gebak niet een echt gevoel van honger meer kunnen aanwakkeren. De maag zal niet opnieuw beginnen met knorren, zogezegd. Bovendien is deze behoefte aan voeding autonoom, in de zin dat het komt zonder dat dit beïnvloed kan worden: het kan noch opgeroepen worden, noch uitgesteld wanneer het zich openbaart. Maar de instinctieve behoefte aan seksuele relaties komt enkel wanneer iets de mens herinnert aan seksuele relaties. Zolang de gedachten bezig zijn met iets anders, zoals pogingen de organische behoefte aan voeding te bevredigen, ervaart de mens deze instinctieve behoefte niet. En in tegenstelling tot de organische behoeften kan iets dat doet herinneren aan seksuele relaties de behoefte aan seksuele relaties boven doen komen, ook al is deze instinctieve behoefte misschien nog maar net bevredigd.

 


Wanneer men in gedachte houdt dat de handelingen van de mens altijd een doel kennen en dus een reden hebben, dan kan men ook inzien dat deze redenen altijd terugvoeren tot de menselijke natuur, de organische en instinctieve behoeften. De aanbidding, het geloof en de religie, zijn dus natuurlijke gedragingen voor de mens want zij zijn een reactie een onderdeel van zijn natuur, de behoefte tot verzoeken van de Almacht op het moment van ervaren van de eigen onmacht. De mens is onmachtig en afhankelijk, en gezien zijn natuur moet hij op enigerlei wijze reageren op de realisatie van deze onmacht. Men mag het geloof, dat een reactie is op deze realisatie, dus niet op voorhand terzijde schuiven als achterlijk, het onderdrukken en het negeren. Want dit impliceert onderdrukking en negeren van de menselijke onmacht die toch voor iedereen een feit is. In plaats van deze hautaine reactie die de menselijke onmacht en afhankelijkheid feitelijk ontkent zou een meer constructieve reactie zijn het zoeken naar een antwoord op de vraag "hoe moet de mens reageren op de realisatie van zijn eigen onmacht?".

___________

[1] Ontlasten: verwijderen uit het lichaam van onverteerbare elementen in de voeding en andere afvalstoffen.[2] Illah: Arabische term gebruikelijk vertaald door God, maar die buiten God tevens inhoudt "Schepper", "Degene die Ordent" en "Degene die Rechtspreekt".[3] Karakteristieken zijn die eigenschappen van een feit waarover geen enkel ander feit beschikt. Met andere woorden, karakteristieken definiëren het feit, in tegenstelling tot een eigenschap waarover ook andere feiten kunnen beschikken. Haargroei is een voorbeeld van een eigenschap van de mens, en de behoefte aan aanbidding is een karakteristiek voor de mens omdat geen enkel ander wezen dit kent.

 

Previous article Next article
Steun de Profeet Mohammed websiteIt's a beautiful day