1. Articles
  2. Madzaahib en meningsverschillen betreffende de Islamitische wet
  3. De bronnen van Islamitische wetgeving

De bronnen van Islamitische wetgeving

1888 2013/06/22 2024/12/23

1. De Koran

De Koran, de Woorden van God, Allah de Verhevene, was de eerste bron van wet en zijn inhoud werd unaniem geaccepteerd als authentiek. Echter, er waren enkele meningsverschillen betreffende de interpretatie van sommige Verzen.

2. De Soennah

Ah'adieth (woorden, daden en stilzwijgende goedkeuringen) van de profeet (vzmh) waren daarna het meest belangrijk. Geleerden stelden verschillende voorwaarden op voor hun acceptatie en toepassing.

3. Mening van de Sah'aabah (metgezellen van de profeet)

De mening van de Sah'aabah, hetzij als groep of individueel, werd beschouw als derde meest belangrijke bron van wet. Deze bron werd in twee delen verdeeld volgens het standpunt ingenomen door de Sah'aabah (moge Allah tevreden zijn met hen).

3.a. Als zij het over een mening eens waren, dan werd er naar verwezen als Idjmaa' (overeenstemming).

3.b. Als zij andere meningen hadden over een enkele kwestie, dan werd er naar elke mening verwezen als Ra'i (persoonlijke mening).

4. Qiyaas

Idjtihaad (Qiyaas: beredenering) gebaseerd op bewijs gevonden in de Koran, de Soennah of Idjmaa', kwam als volgende in rangschikking naar belangrijkheid. De methode van beredenering die gebruikt werd was een manier van analogische gevolgtrekking, Qiyaas genaamd. Een voorbeeld van Qiyaas is het verbod op marihuana gebaseerd op de verklaring van de profeet (vzmh): “Elk bedwelmend middel is Khamr en elke vorm van Khamr is H'araam (verboden).” (Overgeleverd door Moeslim en Aboe Dawoed.)

Aangezien marihuana een bedwelmend effect heeft, kan het geclassificeerd worden als Khamr en dus H'araam (verboden).

Qiyaas is een analogische gevolgtrekking; uitspraken en oordelen gegeven door de Islamitische religieuze geleerden. Deze worden gegeven volgens de volgende bewijzen, respectievelijk: (A) van de Koran, (B) van de Soennah van de profeet (vzmh), (C) van het unaniem geaccepteerde oordeel van de Moedjtahidoen, (D) Qiyaas: d.w.z. het oordeel gegeven door een Moedjtahid die de aangelegenheid gelijkwaardig beschouwd in vergelijking met een aangelegenheid beoordeeld door de profeet (vzmh). Qiyaas vindt niet plaats behalve als het oordeel van de aangelegenheid niet gevonden kan worden in de eerste drie bovenvermelde bewijzen, A, B en C.

5. Istih'saan (wettige voorkeuren)

Dit principe heeft betrekking op de voorkeur van een mening gebaseerd op een van de situatie afhankelijke behoefte boven een mening gebaseerd op Qiyaas. Dit principe, waar met meerdere namen naar verwezen wordt (bijvoorbeeld Istislaah), werd gebruikt door geleerden van de meeste rechtsscholen. Een toepassing van Istih'saan kan gevonden worden in de behandeling van een contract voor het produceren en verkopen van een voorwerp. Volgens Qiyaas, gebaseerd op de verklaring van de profeet (vzmh): “Een ieder die voedsel verkoopt dient dit niet te doen voordat hij het in zijn eigen bezit heeft,” (verhaald door Ibn ‘Oemar en overgeleverd door Maalik, Moewatta Imam Maalik) zijn dit soort contracten ongeldig, aangezien het item niet bestaat op het moment van het sluiten van het contract. Echter, aangezien zulke contracten algemeen geaccepteerd zijn door mensen en de behoefte van zulke contracten duidelijk is, komt de bepaling van Qiyaas te vervallen en zijn zulke contracten toegestaan, gebaseerd op het principe van voorkeur (Istih'saan).

6. ‘Oerf (gewoonte)

Plaatselijke gewoonten werden geaccepteerd als een bron van wet in een bepaald gebied zolang deze niet in tegenspraak waren met enige principes van de Islamitische jurisprudentie; bijvoorbeeld plaatselijke huwelijksgebruiken betreffende de bruidsschat. Volgens de Islamitische wet dient men over de bruidsschat (Mahr) overeen te komen als onderdeel van het huwelijkscontract, maar er is geen vaste tijd bepaald wanneer dit betaald moet worden. Het is de gewoonte van de Egyptenaren, alsook van anderen, dat een deel ervan, wat men Moeqaddam noemt, betaald dient te worden vóór de huwelijksplechtigheid, terwijl het overgebleven deel, de Moe'akhkhar, alleen betaald hoeft te worden indien de echtgenoot overlijd of bij een scheiding, afhankelijk van wat er als eerste plaatsvindt. (Muhammad Must afaShalabi, Oesoel al-Fiqh al-Islaami.)

Een ander voorbeeld van ‘Oerf kan gevonden worden in huurgewoonten. De Islamitische wet vereist geen betaling van een prijs totdat het voorwerp dat verkocht is compleet geleverd is. Echter, het is de geaccepteerde gewoonte dat er huur betaald wordt vóórdat de gehuurde plaats of voorwerp voor de overeengekomen periode gebruikt is.

Hoewel dit proces van organisatie en classificatie voor het grootste deel een positieve ontwikkeling was, diende het niettemin ook, gekoppeld aan de heersende neigingen tot partijzucht, als bijdrage voor grote kloven tussen de Madzaahib (Islamitische wetscholen, stromingen). Aldus vinden we dat kleine verschillen in de terminologie gegeven aan hetzelfde principe, bronnen worden van onenigheden en oppositie. Bijvoorbeeld, de Maaliki Madz-hab beschouwde het H'anafi principe van Istih'saan als onacceptabel maar paste hetzelfde principe toe onder de naam Moesaalih' Moersalah. Terwijl de Shaafi'i Madz-hab beide termen verwierp en een gelijksoortig principe toepaste maar het Istis-h'aab noemde.

Next article
Steun de Profeet Mohammed websiteIt's a beautiful day